Welkom

Egopagina's

het Spel van Orde

Vedische Geschriften

Over Guru's

Religieuze Tijd

Spiegel van de Tijd

Spiegel van de Tijd

 


 

Inhoud deel III: de persoon

 

'Dit laat ook zien waarin de identiteit van dezelfde mens bestaat
namelijk in een deelname aan hetzelfde voortdurende leven
door constant voortsnellende deeltjes materie
opeenvolgend vitaal verbonden aan hetzelfde georganiseerde lichaam.'

                John Locke (1632-1704) in:
 'Essay over het menselijk
inzicht - XVII identiteit en
 verscheidenheid 6
'

Inleiding:

Controle, identiteit en het ideaal

In deel II hebben we ons bezig gehouden met de principes. Daarbij kwamen we via de kunst van de analyse terecht bij dat wat we geestelijke vereniging noemen, de spiritualiteit. We zagen hoe de tijdfactor een rol speelde in de verhouding tussen meester en slaaf: de geest en het lichaam. Van deel I wisten we al dat een zuiver bewustzijn ook een kwestie van wetenschap is; een kwestie van de dingen zien zoals ze zijn, van vrij zijn van illusie. Als we echter desalniettemin in illusie verkeren, als het zo is dat, ook al zijn we wetenschappelijk op orde en analytisch verantwoord bezig met het principe, we toch niet verenigd zijn in het zelf van de ziel, dan zeggen we dat we ten val zijn gekomen. Op de een of andere manier zijn we in de gevallen staat de weg weer kwijt en verbijsterd geraakt. We hebben dan een psychologisch probleem, een controleprobleem; in staat van illusie hebben we een z.g. gezagsprobleem omdat we dan niet meer zuiver zijn in de relatie tussen geest en lichaam, we weten dan niet meer wie de meester is en de slaaf. Met gezagsproblemen heb je controlewanen: ofwel ben je paranoïde dat een ander je controleert of je verkeert in de illusie dat de opdracht van de zelfbeheersing eruit zou bestaan dat je een ander moet beheersen. In de gevallen staat glijdt je, uitgaande van een individuele illusie, samen met anderen af in een gezamenlijke illusie van een 'samenleving' zich bevindend in de chaos van de staat van niet meer goed samenwerkende mensen.

We weten dan niet meer waar we aan toe zijn, wat we moeten doen en wie we zijn. We hebben dan een identiteitsprobleem, een probleem met de dienstbaarheid en een probleem met de kennis en staan voor de opdracht dat probleem op te lossen. Als bijen wiens honing gestolen is door een imker, krijgen we dan suikerwater, een surrogaat om de grootste honger tijdelijk te stillen totdat de integriteit weer hersteld is en we weer greep hebben op ons individuele en gezamenlijke leven. Het identiteitsprobleem lossen we provisorisch op met ego-strevingen: beter de schijn opgehouden met een ik-profetie dan het helemaal op te geven. Goed dan maar. Het probleem van de dienstbaarheid lossen we zo ook op door te werken voor het geld, ook al zien we het werk zelf misschien helemaal niet meer zitten met een onbestemd en ongemakkelijk gevoel van vervreemding. Een grote leugen dat geloof in de baatzucht die het niet zo nauw neemt met alle regels, maar goed. En het probleem van de kennis lossen we op door elkaar hardop de les te lezen met of zonder 'denkprothesen' ofwel boeken. Ook goed, al die betweterij van 'mijnheer de dominee'. Als je het niet goed meer ziet, zet je een bril op en als je het niet goed meer weet, gebruik je een kunstgebed of een denkprothese, een boek. Ook dat boek is maar een kunstmatige, niet echt aan het hier-en-nu aangepaste fixatie, maar net als met de bril die een vaste lens-sterkte heeft, ben jij dan ook tevreden met je favoriete auteur dan wel heilige boek. Zo kreeg b.v. de controversiële roman Catcher in the Rye van J. D. Salinger (geb. 1919) uit 1951 een cult-status als een steun en toeverlaat voor loners en drop-outs die het met de leugens van het burgerlijk materialisme niet meer zien zitten. Het boek laat, in de worsteling van de hoofdpersoon Holden om volwassen te worden, de wereld van de 'phonies', de nepmensen of de hypocrieten zien, maar het boek zelf is natuurlijk ook maar een nep-idee en inhoudelijk dus verstrikt in een projectie. Met heiliger boeken is het advies dan 'oordeelt niet' of is het zoals Vyâsa het (in S.B. 11.28: 1) zegt: 'wees vrij van lof en kritiek over iemands handelingen'. Al de drie bovengenoemde gevallen van voorlopige oplossingen noemen we compensaties van een mislukte identiteit, een mislukte dienstbaarheid en een mislukte integriteit van weten. We moeten dan, willen we er niet ziek van worden, om dat te verhelpen in feite terug-redeneren naar het punt waar het misging, waar we ten val kwamen, maar zien de weg dan geblokkeerd door een aantal psychologische mechanismen. Je bent weliswaar ten val gekomen, maar je moet in jezelf blijven geloven en zo ben je dan de val gaan rechtvaardigen en niet zomaar meer in staat om op eigen gelegenheid erachter te komen wat nu precies vallen en opstaan is. Er is iets naar het 'onbewuste' verdwenen. En al zie je de waarheid wel eens half in je slaap of in een opwelling van intelligentie, toch druk je dat dan heel snel weer weg alsof je je eigen vijand bent. Je kan namelijk niet zomaar steeds tegen jezelf lopen zeggen dat je verkeerd bent, of zelfs was, en dat je het fout doet of niet van goede wil zou zijn. Degenen die dat wel zomaar ongeorganiseerd lopen te zeggen tegen zichzelf verkeren in de greep van een z.g. depressie: ze kunnen hun zelfwaardering en motivatie niet meer terugvinden omdat ze overweldigd zijn door het tegendeel van de kast vol weggestopte dingen die in één keer, in een crisis, over ze heen viel en hun zelfwaarde verpletterde. Dus zijn we in het normale bewustzijn 'consonant met onszelf' zoals de psychologen (m.n. de sociaal-psycholoog Leon Festinger 1919-1989) het zeggen, zijn we onze beste vriend zoals we in Een Kleine Filosofie van de Vereniging ook al zagen, en wantrouwen we nog eerder de ander dan onszelf met het idee: 'als ik er niet uitkom, dan jij zeker ook niet - maar als jij maar doet alsof het wel zo is dan ben ik beter af als ik het probleem wel onder ogen zie' - ook al zit ik dan evenzogoed in de put. Aan de psychologische complexen komt zo geen einde en samen gaat het dan bergafwaarts als we als 'vrienden van onszelf' er niet in slagen de compensaties te snappen, met ze te kappen en er, zoals we reeds zagen, met een betere orde van de tijd stabieler in de discipline en in de natuurlijke ether dan uit te stappen. Om gezond te willen blijven moeten we ontsnappen uit die tijdelijke voorziening van compensaties, uit dat slechte systeem dat de tijd van de plaats afsplitste en tot een lineaire sleur reduceerde en zo ons dynamisch levensgevoel van verbonden zijn met de planeet en met elkaar verstoorde.

Met het zoeken naar oplossingen uitkomend op de compensaties van het ego, de arbeid en de boeken, krijgen we ook een probleem met de persoon. De ander mag niet de baas over ons lichaam zijn, dat moesten we zelf zijn. Dat hebben we van onze opvoeding onthouden: we moeten volwassen zijn en zelf verantwoordelijkheid nemen. Je pappie en mammie zijn er niet meer en je bent er nog blij mee ook. Maar door de autoriteit naar jezelf te trekken zal een ander dat ego nog niet zomaar waarderen en volgen, die ander kent immers dat spelletje van de compensaties ook wel. We gaan er niet zomaar van uit dat een ander heilig is in het volgen van de principes en gaan er dus vanuit dat iedereen dus wel moet compenseren, want dat is normaal. De verdeeldheid blijft zo en de wanhoop domineert dan het levensgevoel, want je draagt er water mee naar de zee: je schiet met een (idee van een) schijnvertoning niets op, er is geen werkelijke progressie. Het materieel gemotiveerde ego van de uiterlijke schijn is op zich ook niet echt de oplossing. En dat geldt ook voor de betaalde arbeid en de boeken. Als je het werk enkel voor het geld doet ben je ook niet echt te vertrouwen en boeken zijn meest een hoop gekanker met een suikerlaagje van een half-verzonnen wereld waar je ook weer uit moet ontwaken om te ontdekken dat je weliswaar kan dromen, maar in werkelijkheid nog steeds genadeloos de slaaf bent van de omstandigheden en de zintuigen ernaar, in plaats van de meester te zijn over je lot. Zo zijn we dan wat de britse anti-psychiater R. D. Laing (1927-1989) in de zestiger jaren de door omstandigheden verdeeld geraakte mens noemde die van buiten een zot is, een slachtoffer van de compensatiecultuur met haar schone schijn en conflictueuze psychologie, maar van binnen een god is vol van daaraan tegengestelde idealen en kwaliteiten met een zekere frustratie over het onvermogen zich te realiseren, zich te bewijzen.

In dit gedeelte gaat het over het herstel van het respect voor de persoon die jezelf van binnen in alle glorie bent, over het genezingsproces, het wordingsproces, dat de humanistische psycholoog Carl Rogers (1902-1987) in 1974 'een persoon worden' noemde. Het gaat over de empathisch benaderde persoon die dan weer op eigen kracht overeind weet te krabbelen met de realisatie wat nu eigenlijk de gevallen staat is, wat nu eigenlijk zijn denkfouten zijn, zijn vergissingen zijn, zijn verwarring over normen, waarden en behoeften is, en wat zijn domheid is. Maar het gaat dan ook over de persoon die niet meer zo van de compensatie is, de persoon die van God is of een god zelf is en die het ideaal vormt, de heiland is, de grote leider is, de redder, de geestelijk leraar, de held en het grote voorbeeld, de bron van wijsheid en de beheersing van het universum in eigen persoon. Dit laatste is onvermijdelijk: als men respect wil voor de persoon die men zelf is zal men ook de persoon die de ander is moeten respecteren, als men een einde wil maken aan de verdeeldheid van het materiële ego-belang. Dat men in eerste instantie, min of meer verliefd, dan de ongelijkheid realiseert met een hoog of soms te hoog gegrepen beeld van die ander in de vorm van een Grote Persoonlijkheid, is er door de karmische terugslag van het doorslaan in het andere uiterste van respect hebben, want de controle van het evenwicht is er nog niet zomaar. Als kind realiseerde je je misschien je vader, als volwassene zet zich dat voort met het ideaal van de godheid die dan ook Vader heet. En voor niet weinigen bestaat het probleem van de zelfverwerkelijking eruit dat er ook inderdaad Grote Persoonlijkheden zijn, te zien of niet meer te zien, om tegen op te kijken en van te leren. Om van de ongelijkheid af te komen is er, ook volgens de Grote Persoonlijkheden, een emancipatieproces nodig, een proces van gelijk worden nodig, een proces van geestelijke groei, een therapeutisch proces. Uit angst voor het valse ego van de mens van schijn en leugen, spreken we daarbij dan van de heiligheid die daar vrij van zou zijn en waarvan we hopen dat die niet schijnheilig is zoals b.v. met priesters die kinderen molesteren, pausen die mensen laten vermoorden, sekteleiders die tot zelfmoord aanzetten en geestelijk leiders die persoonlijk op materieel voordeel uit zijn. We spreken dan ook van geloof: in de gevallen staat is het moeilijk te geloven en heb je een autoriteitsprobleem, maar overeind gekrabbeld zie je plots een bondgenoot in dat voorbeeld waar je je dan aan op kan trekken en zo is dan geloof krijgen in een leider, een Heer, een therapeut en/of een goeroe de weg uit de gevallen staat. En dat geldt niet alleen de heiligheid, neen, een kunstenaar die eerlijk in staat is te kankeren op alle schijnheiligheid geniet dan al de voorkeur boven een brave burger die het beeld van de waarheid, ook al is die dan ongewenst, ook niet direct tot een kunst wist te verheffen. Het belang van de manifestatie staat soms zelfs boven het ideale ervan. En dat kan een schokkende ontdekking zijn met bijvoorbeeld therapeuten die met hun cliënten in bed eindigen of goeroes die welhaast onbegrijpelijk je sexuele en overige karma overnemen.

Met het ontkennen of erkennen van de ander in de worsteling om aandacht voor de eigen persoon is het als met de legendarische Baron Munchausen die zichzelf aan zijn eigen haren uit het moeras wist te trekken: men moet zich, in geloof eenmaal tot de positieve bekentenis bekeerd, een positie van verlost zijn realiseren wil men uit zijn eigen moeras kunnen komen. Men moet die ander die men eventueel dan zelf is en die er wèl in slaagt om de ziel te behouden, de zaak te dienen en kennis van zaken te hebben, duidelijk voor zich zien. De nederlandse psycholoog J.J. van der Werff sprak in 1965 van zelfbeeld en zelfideaal in zijn gelijknamige boek: het betreft een tweedeling waarzonder een mens paradoxaler wijze niet gelukkig of zelfs maar gezond kan zijn. Men is noodzakelijkerwijze verdeeld als men eerlijk is over het feit dat er nu eenmaal persoonlijk onvermogen, fouten, vergissingen en ellende in het materiële leven is enerzijds en men anderzijds er dan een zelf van een duurzamer geluk dat meer van vermogen en minder van fouten en vergissingen is, tegenover moet stellen. Zoals we van deel I tot deel II overgingen van een illusie-vrije persoon die één is met het universum naar een persoon die geïdentificeerd met de materie niet meer zo zeker is van de eenheid met de realisatie van het goed en het kwaad van het hebben van principes, komen we van die innerlijk verdeelde, analytische en spiritueel zoekende mens dan uit op de ideale mens die we moeten zien te verwerkelijken, waar we in moeten geloven als een zich immer op onze nadering verwijderende horizon van kwaliteiten en integriteit en die we in onszelf moeten realiseren als iemand die kennis van zaken heeft (vedisch: de caittya-guru is). Zo landen we dan van de persoonlijke realisatie van ons onvermogen aan bij de problemen van de religie en de politiek. De religie is de sociale organisatie van het respect voor de ideale persoon in samenhang met een zekere tijdorde en de politiek is de actualiteit van het problematische maar noodzakelijke respect voor de misschien ook wel eens niet zo heilige persoon, waarin men zich dan bezighoudt met het elkaar voorhouden wat nu 'werkelijk' de orde van de tijd moet zijn, hoe laat het nu 'werkelijk' is en het wetboek er 'eigenlijk' uit moet zien. Wat is nu de prioriteit van de behoeften of de noodzakelijke opeenvolging van handelingen - zoals de humanist en psychotherapeut A. Maslow (1908-1970) het stelde - als we eenmaal religieus weet hebben van de Oorspronkelijke Persoon enerzijds en gedragswetenschappelijk als onvermijdelijk zijnde anderzijds - met of zonder een z.g. piekervaring op weg zijnde - aanvaard hebben wat het ideaal van die persoon is die in India de purusha genoemd wordt? Hoe moeten we elkaar zeggen hoe laat het is, waar we aan toe zijn, met de religie en de politiek? Of .... was het dan, zoals we in deel I en II al zagen, meer een kwestie van zelfbeheersing en realiteitszin, dat ons identificeren met het grote voorbeeld der zelfbeheersing van de Beheerser van de Yoga die in geval van bewezen wijsheid en herkenbare incarnatie vedisch ook wel de eretitel yogîs'vara meekrijgt?

 

Inhoud sectie IIIa: het persoonlijke

Zelfkennis, reformatie en vooruitgang

 

'God, zoals de oude overlevering meedeelt,
heeft in Zijn greep begin, midden en einde van alle dingen
en in Zijn vaste gang, overeenkomstig de natuur,
brengt hij alles tot zijn bestemming.

Hem vergezeld altijd Dikè
2, die vergelding bewerkt
aan allen die de goddelijke wet niet volbrengen.
Wie gelukkig en welzalig wil zijn,
moge van meet af aan haar respecteren.'

Plato geciteerd door Aristoteles in 'Over de Kosmos'                   

In de zoektocht naar het zelf van duurzaam geluk en kennis komen we dus niet om de persoon heen, noch om de noodzaak die persoon, die je eveneens zelf bent, ook in materieel opzicht te respecteren. Derhalve splitst, filognostisch, het respect voor de persoon zich in een persoonlijk/religieus en een politiek/futurologisch gedeelte. Met het persoonlijke worstelen we in onze wetenschappelijk gefundeerde, methodische zelfverwerkelijking met de heiligheid en de authentieke beleving van de 'Absolute Waarheid', en met het materiële belang dat ermee gemoeid is worstelen we met de politiek van tijdsystemen, identiteiten, commentaren, het gezag, het laatste woord, het voordeel van de twijfel, de wet, de economie, de verantwoording en de toekomst, die we als volwassenen, zoals we zojuist zagen, met de noodzaak van een zeker zelfideaal er ook bij nodig hebben.

Aan de hand van deel I wisten we een goede indeling te maken in overeenstemming met de natuurlijke orde, een orde die ons wetmatig als ze is zekerheid verschaft, die zekere kennis voorstelt waar niemand aan kan tornen. Op basis van deze zekerheid kwamen we in deel II tot het waagstuk van het leren van de kunst te leven met de dualiteit inherent aan het analytische en met de kwaliteiten inherent aan het spirituele zelf waar we ook niet buiten kunnen met de filosofie van de bevrijding. Nu, bij het belang van de persoon aangeland, staan we voor de klassieke vraag: 'wie ben ik?' Vedisch luidt het antwoord simpel soham hetgeen letterlijk 'ikzelve' betekent. Ook zegt men wel tat tvam asi ofwel 'dat zijt gij' om aan te geven dat de werkelijkheid van het ik een relatie insluit met de realiteit en het principe (tat) van het universum met daarin de ander besloten. Zonder die relatie heeft het ik-besef met God geen werkelijkheid. Het ik zonder de ander is, gezien de onvermijdelijkheid van de dualiteit, een illusie van afgescheidenheid die moet worden overwonnen met wat vedisch karuna, dayâ, bhâva of prema wordt genoemd: vriendelijkheid, mededogen, genegenheid en liefde. Van Plato leerden we in het Westen ook al dat God, of beter gezegd de weg naar God, als het goede moet worden gezien wat bij Vyâsa sattva of de geaardheid (guna) goedheid heet (S.B. 7.15: 25). Zondig handelen is zo bezien dan niets anders dan dat handelen wat, smart en treurnis gevend, indruist tegen die goedheid, en God dienen is het consequent beijveren van deze realisatie van het ik dat dan niet meer vals ego heet maar een ziel, een gewetensvol zelf van principes, van normen en waarden. Wat betreft het begrip God zegt Aristoteles in Over de Kosmos: 'God is één, maar met vele namen wordt hij benoemd, ontleend aan alle verschijnselen die hij telkens nieuw teweegbrengt' .... Hij wordt de zoon van kronos en de Tijd (Chronos) genoemd, omdat zijn bestaan voortduurt van de ene eindeloze wereldperiode tot de volgende;...ik meen dat ook 'Noodzakelijkheid' slechts een andere benaming is voor hem, aangezien hij de onoverwinnelijke oorzaak is.' Het ontdekken van dit Ware Zelf van de ziel van deze Oorspronkelijke Persoon, die dus ook met het tijdbegrip, en de noodzakelijkheid is geïdentificeerd volgens de wortel van de griekse filosofie, kan, via de geaardheid goedheid, dus niet anders gaan dan langs de wegen van het respect voor de ander die we, met onszelf erbij, geen verdriet moeten doen. Het ego in zijn valsheid zet zich steeds af met negativiteit over al het andere dat moet worden buitengesloten terwille van de materiële actie, zagen we in 'Het NIET-paradigma' van deel I. Die negatie, dat nee-zeggen is essentieel voor de materiële actie. Het gaat niet anders. Voor de praktijk van de Christelijkheid kenden we in Europa zo aan het eind van de middeleeuwen, met deze spreuk herinnerd, Maarten Luther (1483-1546) die de gevallen staat van de fundamentalistisch-dictatoriale invloed van de Katholieke Kerk aan de kaak stelde. Resultaat van zijn heldenmoed was dat de kerk na de nodige eeuwen van strijd uit die positie van alleenheerschappij werd gestoten en zich, net als iedere andere mogelijke vorm van klasse-corruptie, netjes en bescheiden moest leren schikken naar een normale positie in de velden van handelen van de individuele burger zoals besproken in deel I. Het Christendom was aan het einde van de middeleeuwen het Christendom niet meer, maar was tot een in zichzelf verdeeld geraakte theologie verworden, een in wezen gevallen cultuur die later de filosofie van de Verlichting als les in volwassen (en ook religieuze) zelfverantwoordelijkheid onder ogen moest zien. De kalenderhervorming van paus Gregorius kort na de middeleeuwen in 1582 kon tegen die verwarring ook niet meer veel uitrichten. Er speelde ook meer dan de kwestie van de orde van de tijd. Het systeem in zijn geheel spoorde weliswaar niet meer met de natuur, maar het reformatorisch/contrareformatorisch met een tijdmaatregel herstellen van dat respect voor de werkelijkheid van God 's schepping kon die ontstane verdeeldheid niet meer terugdraaien, alle ketterverbrandingen en beeldenstormen ten spijt. Zoals Thomas Kuhn (1922 - 1996) het in 1962 met zijn studie naar de structuur van de revoluties der wetenschappelijke paradigmata al indirect uitduidde, volgde in het jaar nul het denkmodel van het Christendom revolutionair op dat van het Jodendom en volgde de Islam zeven eeuwen later historisch met dezelfde heldenmoed op het Christendom, waarop toen na de heropleving van de grieks-romeinse cultuur in de Renaissance rond 1650 de Verlichting volgde die minstens zoveel rebelse heldenmoed vertoonde. De Verlichting gedijde op het uitgeholde gezag van de religie die in feite reeds sedert de opkomst van de Islam met het verdringen van hun tijd-argument zijn neergang onder ogen moest zien. De Islam had het bidden met de stand van de zon ontwikkeld met het door Mohammed (571-632) in de zevende eeuw na Christus ontdekken van dat 'gat in de religieuze markt' en zo succes geboekt op het Christendom dat het buiten de kloosters niet zo nauw nam met de orde van de tijden van gebed. Tijdens de middeleeuwen gold immers de juliaanse kalender met kalends en ides-dagen alleen voor de kloosterlingen, voor de burgers was ze al door de romeinse keizer Constantijn de Grote (272-337) afgeschaft.

Maar de islamitische eenvormigheid en eenzijdigheid van die optie was dus naar de logica der velden van menselijk handelen ook tot de (fundamentalistische) ondergang gedoemd. Met de filosofie van de Verlichting kwam dus niet alleen de Kerk, maar ook de Islam ten val en kreeg ze sedert het historisch keerpunt van het beleg van Wenen in 1683 waar de Ottomanen van de Islam door de Poolse Koning Jan III Sobiesky (1629-1696) werden verslagen, toen haar verder historisch te noemen nut en positie toegewezen. De verlichtingsgedachte welke, op een gewelddadige manier zichzelf politiek tegenkomend, in de verlichte democratie heden ten dage zijn uitdrukking vindt in het motto van de Europese unie van 'eenheid in verscheidenheid', was echter niet een origineel idee van Maarten Luther, die alleen maar reformatorisch tegen de afkoopsom in een sobere en zelf-verantwoordelijke bijbelvastheid predikte, en niet zo zeer een verscheidenheid aan religieuze en wetenschappelijke praktijken voor ogen had. Ook voor hem was er maar één Heer. Het idee van eenheid in verscheidenheid in de verlichte multiculturele zin vinden we, nu dan politiek met de modern opkomende geest van de democratie, terug bij een andere religieuze hervormer uit die tijd: de vaishnava heilige en avatâra S'rî Caitanya Mahâprabhu (1486-1543), die met dat motto in India het valse gezag van zowel de ook daar heersende Islam, de droge boekentheologie en het kastenstelsel te lijf ging. Hij was de eigenlijke Heer van die verlichtingsgedachte en hij was het die als de belangrijkste Bijbel in die theologie het S'rîmad Bhâgavatam ofwel de Bhâgavata Purâna naar voren schoof als het essentiële verhaal van de persoon van God als zijnde de Fortuinlijke, dat stamde van de hand van onze filognostische huisfilosoof Vyâsa. Ook al verdedigde Luther een principe van religieuze zuivering, toch was zijn ego-bepaalde inzet voor een Bijbel die leesbaar was voor iedereen, het geen celibataire voorkeur meer hebben en geen aflaten meer te koop aanbieden, een materiële inzet. Het principe van de spirituele eenheid van de kerk die, gnostisch in feite, berust op de heiligheid, die men inderdaad zelden bij normale en ook klerikale stervelingen aantreft, liet hij als zijnde verdorven vallen. En dat was het materiële van zijn actie. Hij kende geen genade voor materiële dwalingen van onheilige kerkleiders, maar was bij het veronachtzamen van de heiligheid der geestelijke eenheid zelf ook een materialist; of zoals de goeroe Osho het met zoveel woorden tegen zijn 'nieuwe mensen' zei: 'de neezegger is nog niet los van dat waar hij nee tegen zegt'. Bij Luther kunnen we zien hoe het fundamentalisme - zie ook de pagina over de velden bij deel I - zelf ook weer een vorm van materialisme is: in het zich afzetten tegen meer gematigde, politieke 'materialistische' mensen van het compromis en met het buitensluiten en zelfs ter dood brengen van vermeende zondaars vormen ze evenals de katholieke contrareformatie die dat zelf ook weer deed, een vals ego dat niet echt offers wil brengen voor de verzoening. Het religieus fanatisme houdt een gebrek aan filosofie in legde Swami A.C. Bhaktivedanta Prabhupâda (1896-1977), de leider van de Hare Krishna's hen op een dag uit verzuchtend over de verwijten aan hun adres van sektarisme. En een teveel aan filosofie geeft de droge, liefdeloze boekenvervreemding van de geleerden, zo voegde hij er aan toe. Daarbij leek van de heiligheid ook de verzaking in het celibaat, die niet alleen in de katholieke orden, maar ook in India, samen met de analyse, de verzaking en de yoga geacht wordt als een heilig principe van de geestelijke kennis, allemaal vals met de val van het katholieke Rome. Maarten Luther was weliswaar een held, maar niet een heilige in deze zin. Hij had, zij het met enige moeite en adellijke protectie, niet als een Jezus het gewelddadige kruis te dragen van de Reformatie dat de, al dan niet gecorrumpeerde, celibatairen in het klooster die hier en daar werden vervolgd wel moesten dragen. In feite lag in die tijd dat kruis van de geestelijke verwarring over de normen en waarden bij Heer Caitanya, die met zijn genade voor het karma van de filosofische geleerdheid en religieuze schijnheiligheid ook werkelijk zijn gezonde verstand (en daarvoor al zijn huwelijk) opofferde en daar dan ook wel de Christus van mag worden genoemd. Luther trouwde, zijn gezonde verstand dus niet opofferend terwille van de toewijding tot God, gewoon bescheiden en solidair met de gewone man, met een door het gepeupel uit haar klooster verjaagde non. Met hem, en de overige zo reagerende Christelijkheid - het gepeupel volgt de leider immers - ontbrandde er in dat zo gevonden materiële eigenbelang van een simpele, maar sacramenteel toch ook wel weer goed te keuren en heilig te noemen, voortplantingsbehoefte, een politieke strijd in het tijdsgewricht die nog brandstof voor vele oorlogen zou vormen op weg naar wat we nu, zoekend naar het feitelijk gezag van de reformatie en de verlichtingsgedachte, het ideaal van de democratie noemen. Goed, Luther moeten we dus uiteindelijk niet verantwoordelijk achten voor de verdeeldheid van de Reformatie versus de Contrareformatie, en zo zag hij het zelf dus ook niet. Het spreekt ook eigenlijk vanzelf dat alleen de Heer zelve Zijn eigen religie hervormen kan en niet zomaar een sterfelijk mens met materiële behoeften als Luther die alleen maar een aanleiding vormde. Van Luther kunnen we leren dat we als normale karmische personen niet enkel geestelijk kunnen bestaan, maar dat we ook een materiële last te dragen hebben met de democratische gelijkheidsgedachte van eenheid in verscheidenheid; een gedachte die dus bij Vyâsa in de Bhagavad Gîtâ reeds duizenden jaren daarvoor 'ekatvena prithaktvena bahuda' heet en bij Caitanya hernieuwd wordt gepredikt als de eindconclusie die luidt acinthya bhedâbheda tattva: een ondoorgrondelijke werkelijkheid van eenheid in verscheidenheid.

Een computer is niets zonder een beheersingssysteem en een daarin werkend programma, en omgekeerd. Zo ook is de mens niet werkelijk mens zonder een gemeenschappelijk overeengekomen vreedzame maatschappelijke orde en een persoonlijke overtuiging of geest daarin ontwikkeld, die de integriteit en het functioneren van zijn persoon in dat systeem uitmaakt. En dus is er ook met het noodzakelijke nee-zeggen van het niet te vermijden ego ermee zoiets als het gehecht zijn aan het goede van de platonische God waarmee we niet zomaar uit de zelfzucht kunnen komen die zich, karmisch verbonden met moeder aarde, bij de gewone sterveling steeds voordoet, zodat we dus meer waarden dan enkel die van de goedheid nodig hebben om God in termen van eeuwige waarden recht te doen. Met Heer Caitanya als de eigenlijke Heer der Reformatie en protagonist van de filosofie van Vyâsadeva vinden we dan ook, naast zijn zeer emotionele relaties (rasa's) met de heilige naam die met extase gezongen werd door hem, de s'uddha sattva waarden van de s'auca, tapas, sathya en dâya zoals door Vyâsa uiteengezet (in S.B. 1.17: 24), ofwel de noodzaak van het, respectievelijk, zich realiseren van het goede van God met de waarden van de reinheid van lichaam en geest, de boetvaardigheid, de waarheidliefde en het natuurminnende mededogen. zoals we al bespraken in dialoog vier. Immers de goedheid voor jezelf kan zonder mededogen geweld jegens anderen (inclusief plant en dier) inhouden; onboetvaardig niet willen delen met 'minderen' inhouden; een leugen inhouden in het beschrijven van de werkelijkheid waardoor de goedheid in feite een illusie is; en met een lustmatige goedheid de ontrouw inhouden van het vervreemd en eenzaam niet in verbondenheid kunnen leven; of zoals Vyâsa het stelt: (S.B. 11.25: 35) 'In verbinding staand moet hij ook, vrij van het afhankelijk ervan zijn, de goedheid overwinnen zodat hij, met zijn intelligentie tot vrede in het verlost zijn van de guna's, Mij bereikt met het als een individuele ziel opgeven van de oorzaak van zijn geconditioneerd zijn.'

Het persoonlijke deel van de filognosie begint dan ook met het individuele verhaal van ondergetekende zelf. Niet dat mijn ikje nou zo belangrijk zou zijn, maar omdat mijn persoon een geschiedenis kent die deze ontwikkeling van gehechtheid aan het goede naar de onthechting in het goede illustreert die zo essentieel is voor de vooruitgang van het ontsnappen aan de gevangenis en de uitzichtloze domheid van de burgerlijke gehechtheid. De vraag luidt hier namelijk: hoe kom je in godsnaam zo ver om als, b.v., een Christen je met het Hindoeïsme - het onvermijdelijke culturele gevolg van het resp[ecteren van Vyâsa - bezig te gaan houden? Wat was nou precies de noodzaak daarvan, hoe zit zo'n ervaringsgeschiedenis in elkaar? Natuurlijk ben ik persoonlijk maar een van de vele voorbeelden van mensen die, in de moderne tijd verdwaald, zich moesten herbezinnen met de constatering dat de klassieke orde van de christelijke samenleving toch niet helemaal zonder meer begrip heeft en klaar staat om je op te vangen met al de wendingen van de moderne lotsbeschikking. De orde van de wereld is de orde van de wereld en het Christendom, net als het Jodendom en de Islam, vormt er slechts een historisch onderdeel van, hoe onmisbaar ze ook is voor velen. Zo dienden zich in het leven van ondergetekende, uitgaande van het christelijk kruis, andere culturen van zon, maan, orde en gnosis aan die hun bijdrage leverden in de liefde voor de kennis die zich uiteindelijk tot de volledigheid van de filognosie van deze site ontwikkelde. De realisatie hierbij was steeds dat repressieve progressie, de ontwikkeling die ten koste gaat van voorgaande ontwikkelingen, geen werkelijke vooruitgang vormt. Een boom is gezond met inbegrip van zijn wortels en zo is onze politieke, democratische, en postmoderne, verlichting gezond met de vedische wortel, ookal is het, zoals de Gîtâ (15: 1-4) het stelt, een boom op z'n kop die met zijn wortels reikt naar de hemel, waar we dan uiteindelijk ook mee moeten kappen als het karwei geklaard is en de hulpmiddelen mogen worden opgeborgen. Je wint aan ervaringen met z'n allen en alles wat er nog meer bij komt kijken compliceert de zaak gewoon. Het feit dat er materiële verbeteringen plaatsvinden van b.v. de bandrecorder naar digitale opnametechnieken of van de telefoon naar internet-communicatie, wil nog niet zeggen dat die cultuur of leerschool van het medium, die in de geschiedenis werd opgevolgd door een ander instituut van beschaving, geen nut of bestaansrecht meer zou hebben. De vinyl-plaat bestaat nog steeds, ondanks CD's en de radio ook ondanks de tv Ondanks het internet zijn er ook nog boeken en ondanks het Christendom is het Jodendom er ook nog, evenals de cultuur van de 'zonen van God' die van over de bergen - mogelijk uit het verre oosten dus - kwamen en hun invloed op de Joden deden gelden, zoals het Bijbel-boek Genesis dat in het hoofdstuk over de Oude Tijd beschrijft. Zo ook komen we later in het politieke deel tot de conclusie dat met achting voor een zekere geschiedenis van de normen en waarden we gewoon maar rekening te houden hebben met de verschillende zienswijzen in de wereld en dus ook met de uiteenlopende persoonlijkheden, goddelijk of niet, zoals ze op deze site (en in het boek ervan) filognostisch verenigd met de verschillende secties aan de orde komen. In feite is alleen niet-repressief te werk gaand er sprake van respect voor de mensenrechten en een juist idee van emancipatie in de richting van de zaligheid, en zo kan je dan ook stellen dat alleen met een syncretische benadering, een soort van filognosie als hier uiteengezet, er een realistisch respect voor de persoon en zijn vereniging en een politiek van wederzijds commentaar mogelijk is met een toekomst voor iedereen. De repressie die geboren werd uit onvermogen leidt corrumperend tot dictatuur, maar de filognosie die tot respect leidt voor al de verschillende zienswijzen voert, zoals reeds geschetst werd in Een kleine Filosofie van de Vereniging, tot het evenwicht van een ware democratie, tot een meer op de menselijke identiteit van de ziel gerichte representatieve democratie die niet meer zichzelf als een stel voetballers steeds van verkiezing naar verkiezing verslaat met een nieuwe optie van alleenheerschappij.

In eerste instantie is het met dit in het verschiet dus zaak mijn eigen verhaal als voorbeeld te bieden en als bewijs te laten fungeren van de haalbaarheid en noodzaak van de filognosie voor een ieder. Ook al heeft niet iedereen dezelfde, en dan beter herkenbare, ervaring opgedaan of ontwikkeling doorlopen, ook al zijn er vele wegen die tot hetzelfde politieke Rome van het actuele respect voor de persoon leiden, toch is iedere weg bewandeld een poort voor de toekomst waar elkeen gebruik van kan maken. Dat is het nut van een zelfbeschrijving die je evenzogoed als een mislukking van het overwegen van het valse ego kan beschouwen als een succes van zelfrealisatie in het belang van de grotere Ziel van de wereldbevolking in zijn geheel en God met alle levende wezens en universa erbij in het bijzonder. Om met mezelf als voorbeeld te beginnen zijn er twee pagina's met spreuken. Eerst een pagina van de uitspraken in de vorm van citaten van andere personen dan ikzelf, zoals ik ze toevallig links en rechts aantrof over m.n. het onderwerp van de tijd en de orde der wijsheid. Net als de aforismen in de daaropvolgende pagina die bij mezelf als losse ideeën opkwamen, moeten ze, ondoordacht en hilarisch als ze zijn soms, niet allemaal even serieus worden genomen. De pagina met mijn eigen spreuken heet de 'Grijze Pagina' om die reden. Het zijn deels ongerijmde gedachten, opwellingen of emotionele uitingen die er soms alleen maar voor de grap of om een andere emotionele reden zijn. Na mezelf daarna in een volgende pagina te hebben voorgesteld en in het gedeelte genaamd De Spiegel van de Tijd het verhaal te hebben verteld over hoe ik tot mijn filognostische zin voor de orde van de tijd ben gekomen, is er ruimte voor een pagina waarin ik dieper inga op de betekenis van goeroes en therapeuten en ik me concentreer op de bijzondere incarnaties van God in het huidige tijdgewricht. Dan volgt een pagina over het idee van een religieus ingestelde tijd zoals je die bij de verschillende wereldculturen aantreft, en is er preluderend op de volgende sectie een pagina over mijn persoonlijke strijd in de tijd van de moderne politieke woordentwist. Daarna volgt er een pagina specifiek over het Spel van de Orde, een site op zich, dat een ieder in de moderne tijd moet leren spelen als hij zich een winnaar en een betrokken mens - wat mij betreft een filognost - wil noemen. Tot slot is er dan een pagina over de basis van de vedische kennis waar deze hele site in feite op berust. Het valt buiten het bestek van deze site om uitvoerig het hele vedantische commentaar dat Vyâsa geschreven heeft aan bod te laten komen, maar met een algemene inleiding tot die fluit in handen van Krishna, zijn held en Heer, en de bespreking van een aantal elementaire hoofdstukken en kernspreuken die met name het verband leggen tussen de orde van de tijd en de Persoon van God, zal dan religieus betrokken deze sectie worden afgerond.


 

De afbeeldingen:

- Het moderne schilderij is van Mordecai Ardon en heet 'Voor de gevallen zielen' Het is het middendeel genaamd 'het kaartenhuis' uit een drieluik van 1955 - '56. Het is geschilderd in olie op canvas en maakt deel uit van de collectie van het Stedelijk Museum, Amsterdam.

- Het plaatje met de bril en het boek geeft aan hoezeer een boek een bril is, als een bril werkt.

- De man daaronder is de anti-psychiater R. D. Laing, uit de zestiger jaren die de nadruk legde op omgevingsfactoren of het maatschappelijk systeem als mogelijke gekmakers.

- Het plaatje van Christus is een schilderij van Antonio da Correggio (1489 - 1534) getiteld 'Christus gepresenteerd aan het volk' (Ecce Homo) het stamt uit 1525-30 en bestaat uit olie op paneel 99.7 x 80 cm, en bevindt zich in deNational Gallery te London.

- Het plaatje met de buste is een ets van Gustave Doré (1832 - 1883) en stelt Baron von Münchhausen voor. Een literair karakter bekend om zijn grandioze avonturen. Zijn verhaal werd ook verfilmd door Jerry Gilliam.

- De Buddha is een afbeelding van Mahâ-Asta Caitya, de grote leraar der innerlijke verzaking, en afkomstig uit Khara Khoto, Centraal Azië. Het is van voor 1227 uit de Tangut Dynasty en te vinden in het Hermitage Museum.

- De non met het arme kind is Moeder Theresa (1910 - 1997), de heilige Zuster van de Naastenliefde die in India haar liefdewerk deed.

- Daaronder een portret van Maarten Luther (1483 - 1546), geschilderd door Lucas Cranach der Ältere in 1529, Luther was de theoloog die de katholieke orde op zijn kop zette met zijn strijd tegen de corruptie van de kerk met haar afkoopsom. Hij vertaalde de latijnse tekst van de Bijbel in het Duits en maakte hem zo populair. Hij wordt gezien als de leider van de christelijke Reformatie.

- Het schilderij met de monnik stelt Luther voor tijdens de verdediging van zijn stellingen in de rijksdag in april 1521 te Worms in de aanwezigheid van keizer Karel V. Luther weigerde ook maar iets te herroepen.

- Het schilderij met de danser stelt Heer Krishna Caitanya Mahâprabhu (1486-1543) voor die de reformatie van het Vaishnavisme bracht welke de strijd aanbond met de in India heersende Islam, het kastenstelsel en de droge boekengeleerdheid. Zijn boodschap was 'zing de namen en verspreid de kennis van het Bhâgavatam'. In het Westen is hij bekend als de Heer der Hare Krishna's van de mahâmantra die door hen 16x108 keer op een bidsnoer per dag wordt herhaald: 'Hare Krishna, Hare Krishna, Krishna Krishna, Hare Râma Hare Râma, Râma Râma, Hare Hare (Hare: des Heren).

- Het schilderij van Christus met de nonnen is van Alessandro Magnasco (1667-1749), en heet 'Christus Aanbeden door Twee Nonnen' en stamt uit 1715, olie op canvas, 58 x 43 cm en huist in Gallerie dell'Accademia te Venetië.

- Het groene schilderij van moeder aarde met haar greep op de persoon is van Frida Kahlo en heet 'The Love Embrace of the Universe, the Earth (Mexico), Me, and Senor Xolotl', en is van 1949, olie op canvas, 27 1/2 x 23 7/8 en thuis in de collectie van Jorge Contreras Chacel te Mexico City.

- Het plaatje daaronder stelt het filognostisch kruis voor waarin met de pranava als de vorm en yoga-mantra van God, de zon, de maan en de sterrenhemel wordt gerespecteerd op basis van de gnosis die bemiddelt in de relatie tussen de wetenschap en de religie.

- De boom op de kop is een banyan die de kennis van de wereld voorstelt die wortelt in de hemel der bovenzinnelijkheid.

- De poort met het licht stelt de blik op de nog onbekende maar schitterende toekomst voor die is weggelegd voor de mensen van goede wil in de filognosie.

- De handen met de fluit staan voor die van Heer Krishna die ons zo betovert met Zijn liefde voor de harmonie van de natuur.

Voetnoot:

2: Dikè: Personificatie van de gerechtigheid beschouwd als de dochter van Zeus en Themis.  


Bestel het boek De Ether Bestaat!



 

De site lineair als een perfectie van de causale illusie:



 



                    

 
 

 

           



 

 

  

 

Ego Pagina's| Het Spel van de Orde| Vedische geschriften | Over Goeroe's | Religieuze Tijd | De Spiegel van de Tijd| Mijn Syrijd